EBIDAT - Die Burgendatenbank

Eine Initiative der Deutschen Burgenvereinigung Menu

Beesde, De

Geschichte:

De vroegste vermelding van een Beesde dateert uit 1395. Gesproken wordt over een Gherydt van Beesde. Margaretha van Beesde, gehuwd met Frederik de Voogd van Rynevelt, overleed in 1564 en het huis vererfde op hun dochter Beatrix. Zij bracht het huis in de familie van haar echtgenoot Adriaan de Wael van Vronestein. Door het huwelijk van hun achterkleindochter Beatrix met Balthasar van Bueren, kwam het huis in diens familie. Na het kinderloos overlijden van hun kleinzoon kwam het huis in bezit van Petronella van Bueren, die het huis bracht in de familie van haar man Wytze van Cammingha. De nieuwe benaming 'Cammingha' voor de Beesde vindt zijn oorsprong in dit huwelijk. In 1773 is het huis verkocht aan mr. Jan de Pesters. Hun achterkleindochter Coenradina de Pesters huwde in 1885 Gijsbert baron van Hardenbroek en bracht het huis in diens familie. In 1923 verkocht Gijsbert het huis aan Frans de Wetstein Pfister, die echter al drie jaar na de koop overleed. Het huis vererfde op zijn weduwe Caroline. In 1958 verkocht zij het huis aan mevrouw A.P. Peek-van Zijl, wier familie het huis nog steeds bezit.
Opmerkelijk is dat De Beesde niet als ridderhofstad werd erkend. In een lijst van adellijke huizen uit het begin van de 17de eeuw wordt het derhalve aangeduid als 'camer', een gebruikelijke aanduiding in die tijd voor niet-ridderhofsteden.

Die Anfänge einer Burg in Bunnik reichen wohl bis 1395 zurück. In diesem Jahr wird ein Gherydt van Beessde in den Urkunden erwähnt. Margaretha van Beesde, verheiratet mitt Frederik de Voogd van Rynevelt, starb im Jahre 1564. Das Haus kam in Besitz ihrer Tochter Beatrix. Sie brachte es in die Familie ihres Mannes Adriaan de Wael van Vronestein ein. Durch die Ehe ihrer Urenkelin Beatrix mit Balthasar van Bueren kam es in dessen Familie. Der Sohn dieses Paares starb ohne Kinder, und das Haus kam in den Besitz von Petronella van Bueren. Sie brachte es in die Familie ihres Mannes Wytze van Cammingha mit ein. Die neue Nahme 'Cammingha' für 'De Beesde' findet seinen Ursprung also in dieser Ehe. Im Jahre 1773 wurde das Haus an Jan de Pesters verkauft. Seine Urenkelin Coenradina de Pesters heiratete im Jahre 1885 Gijsbert Baron van Hardenbroek. 1923 verkaufte Gijsbert das Haus an Frans de Wetstein Pfister, der schon drei Jahre nach dem Kauf starb. Das Haus De Beesde wurde an seine Witwe Caroline vererbt. Diese verkaufte 1958 das Anwesen an Frau A.P. Peek-van Zijl, deren Familie De Beesde noch immer besitzt.
Es ist merkwürdig, dass De Beesde nicht als Rittergut anerkannt wurde. Auf einer Liste ritterlicher Häuser vom Anfang des 17. Jahrhunderts wird es nicht als ‘camer’ genannt. Mit diesem Nahmen wurde in der Zeit Güter angedeutet wobei es sich offensichtlich nicht ganz um Rittergüter handelte.

Bauentwicklung:

Het huis is waarschijnlijk aan het einde van de 14de of het begin van de 15de eeuw gebouwd als een woontoren, dicht langs de Kromme Rijn. Het huis had aan de ene zijde de Kromme Rijn als verdedigingsgracht en aan de andere zijden waren vermoedelijk grachten gegraven. De ingang met brug zal vermoedelijk aan de westzijde hebben gelegen. Aan de noordzijde bezit het gebouw een (dichtgemetselde) deuropening op de begane grond en de verdieping (de toegang op kelderniveau is mogelijk niet oorspronkelijk). Tevens bevat de muur hier een staande tand en de fundering loopt aan deze zijde enige meters naar het noorden door. Hierdoor bestaat de indruk dat het gebouw aan deze zijde ooit groter is geweest, of dat bij de bouw rekening is gehouden met een uitbreiding die nooit heeft plaatsgevonden. Aan de westzijde is in het begin van de 18de eeuw in opdracht van de Cammingha's een dwarsvleugel gebouwd met daarin een trappenhuis en een berging. Aan de noordzijde is in de 19de eeuw een woonvleugel gebouwd, de voormalige tuinmanswoning. In 1965-66 is het huis gerestaureerd naar ontwerp van de architect W. Stooker. Daarbij werd de tuinmanswoning geheel herbouwd en met een verdieping verhoogd en werd ook de berging aan de westzijde van de 18de eeuwse vleugel verhoogd.
Over het bestaan van een voorburcht is door het ontbreken van archief- en topografisch materiaal niets bekend. Voor de tuin is in 1966 een plan ontworpen door de tuinarchitect B.J. Galjaard.

Vermutlich wurde das Haus am Ende des 14. oder am Anfang des 15. Jahrhunderts als ein Wohnturm erbaut, der am Kromme Rhein lag. An einer Seite diente der Wasserlauf des Kromme Rhein selbst als Verteidigungsanlage, während man an den anderen Seiten vermutlich Wassergräben angelegt hat. Die Zugang mit einer Brücke wird sich an der Westseite befunden haben. An der Nordseite hat das Gebäude eine (heute zugemauerte) Türoffnung, die auf den Flur des ersten und zweiten Geschosses führt (Auf der Ebene des Kellers gab es keinen Zugang). Auch hat die Mauer hier eine erhebung ähnlich einem ‘stehenden Zahn’, und das Fundament läuft an einer Seite einige Meter weiter nach Norden. So entsteht der Eindrück, als wäre das Gebäue an dieser Seite einmal größer gewesen. Vielleicht hat man auch bei des Errichtung des Gebäudes vorgehabt, es später auszubauen. Dies ist aber nie geschehen. An die Westseite ist zu Anfang des 18. Jahrhunderts im Auftrag der Familie Cammingha ein Querflügel angebaut worden, der mit einem Treppenhaus und einer Vorratskammer ausgestattet ist. An die Nordseite wurde im 19. Jahrhundert ein Wohnflügel angebaut, der als Haus des Gärtners diente. In den Jahren 1965-1966 ist das Haus restauriert worden. Der Architekt war W. Stooker. Das Haus des Gärtners wurde wieder ganz neu aufgebaut und mit einen eigenen Flur versehen.
Leider kann man über eine etwaige Vorburg nichts sagen. Es gibt dazu nicht genügend Archivmaterial oder topografische Zeichnungen. Für den Garten hat der Gartenarchitekt B.J. Galjaard 1966 einen Plan entworfen.

Baubeschreibung:

Het huis is waarschijnlijk aan het einde van de 14de of aan het begin van de 15de eeuw gebouwd als een woontoren.
Het huis had aan de ene zijde de Kromme Rijn als verdedigingsgracht en aan de andere zijden waren vermoedelijk grachten gegraven. De ingang met brug zal aan de westzijde hebben gelegen.
Aan de noordzijde bezit het gebouw een (dichtgemetselde) deuropening op de begane grond en de verdieping (de toegang op kelderniveau is mogelijk niet oorspronkelijk). Tevens bevat de muur hier een staande tand en de fundering loopt aan deze zijde enige meters naar het noorden door. Aan de westzijde is in het begin van de 18de eeuw een dwarsvleugel gebouwd, met daarin een trappenhuis en een berging. Aan de noordzijde is in de 19de eeuw een woonvleugel gebouwd, de voormalige tuinmanswoning.