EBIDAT - Die Burgendatenbank

Eine Initiative der Deutschen Burgenvereinigung Menu

Rhijnestein

Geschichte:

De vroegst bekende bezitter van Rhijnestein is ridder Steven van Wijk, in de oorkonden voorkomend van 1248 tot 1268. In 1303 werd zijn zoon Daem van Bloemenweerde vermeld als bezitter van Rhijnestein. Diens zoon, Gijsbert, verkocht Rhijnestein in 1361. In dat jaar beleende Gijsbert van Abcoude Margriet van Arkel, vrouwe van der Eem, met Rhijnestein, na opdracht van Gijsbert van Bloemenweerde. Laatstgenoemde is hiertoe waarschijnlijk bewogen door bisschop Jan van Arkel, een zoon van Margriet. Margriet van Arkel, gehuwd met Gijsbert Both, heer van der Eem, stierf op 23 juni 1368 en liet Rhijnestein na aan haar kleinzoon Jan, een bastaard van haar zoon de bisschop. Na een belegering in 1396 door bisschop Frederik van Blankenheim kwam het kasteel tijdelijk in handen van Sweder van Vianen, maar op 29 september 1407 werd Daem Taetse, neef van Jan van Arkel, er door Jacob van Gaasbeek, heer van Abcoude, weer mee beleend. In opdracht van Daem werd op 25 februari 1416 Herman van Steenre met het kasteel beleend. Zijn zoon Frederik werd in 1436 met het kasteel beleend en hij droeg het in 1440 over aan Daniël van Nyewael. Hun achterkleindochter Johanna bracht Rhijnestein via een huwelijk met Joriphaes van Hattum in diens familie. Hun kinderen hadden het huis niet bewoond en hun achterkleinzoon Jan verkocht het kasteel wegens een enorme schuld aan de schuldeiser Dirk de Ridder van Groenestein en diens broer Cornelis. Dirk en Cornelis en hun nazaten schijnen Rhijnestein in gemeenschappelijk bezit te hebben gehouden tot begin 1640. In 1640 schijnt een boedelscheiding te hebben plaatsgevonden. Rhijnestein is daarbij toebedeeld aan een zoon van Dirk, Cornelis genaamd. Een nazaat van zijn broer verkocht het kasteel in 1734 aan Gerard van Neck en deze op zijn beurt in 1736 aan IJsbrand Georgesz. Bruyn. Zijn weduwe Sybilla Helena Severijn erfde het kasteel in 1746 en verkocht het op 18 november 1762 aan Arend van Lelieveld uit Amsterdam, die het op zijn beurt in mei 1775 verkocht aan Gerard Weenink uit Rhenen. De weduwe van Gerard verkocht het kasteel in 1827 aan Isabella Antonia Lucretia van Westrenen, weduwe van dr Jan Frederik van Beeck Calkoen, die er overigens nooit heeft gewoond. Een nazaat van haar, mevrouw F.E. van Lidth de Jeude-van Beeck Calkoen, bewoont het huis met haar echtgenoot.

Bauentwicklung:

Rhijnestein is vermoedelijk ontstaan uit een vierkante woontoren, gebouwd op een kunstmatig opgeworpen heuvel, en voorzien van een voorburcht met poortgebouw. Fundamenten 'op de kerksteeg' wijzen op het bestaan van een tweede poorttoren. De woontoren wordt gedateerd kort na 1300 en werd mogelijk gebouwd in opdracht van Daem van Bloemenweerde, die in 1303 werd vermeld als bezitter van Rhijnestein. De woontoren heeft een buitenmaat van 8,50 x 8,50 m en een hoogte tot de weergang van 14,60 m. De muurdikte verloopt van 1,70 ter plaatse van de fundering, via 1,30 op de begane grond en de verdieping naar 1,15 m op de tweede verdieping. De gebruikte baksteen meet 30 x 14 x 8,5 cm aan de voorzijde en 30 x 14 x 7,5 cm aan de achterzijde boven. De toren telt boven een kelder drie bouwlagen plus een zolder en wordt afgesloten met een vierzijdig tentdak. De kelder is overkluisd met een tongewelf. In de noordoosthoek zijn zowel in de vloer als in het gewelf sporen aangetroffen, die kunnen duiden op een buiten gebruik gestelde waterput. Ongeveer in het midden van de noordwand zijn de restanten van een stenen spiltrap met houten spil naar de begane grond aangetroffen. Hoe de verbinding met de overige verdiepingen plaats vond is niet duidelijk, maar het is waarschijnlijk dat er zich houten of gemetselde trappen tegen de muren hebben bevonden. De westwand bevat op de begane grond en de eerste verdieping een stookplaats. De eerste en tweede verdieping bevatten in de noordwest- en noordoosthoek naar buiten toe in hoogte afnemende schietspleten, die het poortgebouw bestrijken. Afgaande op openingen aan de buitenzijde zijn er vroeger meer geweest. Van de constructie van de vloeren is alleen die van de zoldervloer waarneembaar. Het betreft hier een enkelvoudige balklaag, gesteund door een onderslagbalk en strijkbalken, de laatsten rustend op consoles. De kap bevat eiken spanten, mogelijk nog daterend uit de 16de eeuw. Het overige deel van de kap zou uit de 17de eeuw kunnen dateren. Links van de woontoren bevindt zich de 19de eeuwse woonvleugel en daar links van de 19de eeuwse toren om het gebouw weer een symmetrisch uiterlijk te geven.
Het kasteelterrein is bereikbaar via een poortgebouw. De onderbouw van dit poortgebouw is opgetrokken uit een baksteen met een formaat van 30 x 14 x 7 cm, wat erop kan wijzen dat de onderbouw van het poortgebouw mogelijk uit dezelfde bouwtijd dateert als de woontoren. De poorttoren is in oorsprong gebouwd als vrijstaand gebouw, getuige de, deels verdwenen, steunberen tegen voor- en zijgevels. De hoeveelheid bebouwing schijnt in de 14de eeuw groter te zijn geweest en de toren zou middels een voorplein gescheiden zijn geweest van een woonhuis, waarvan de fundamenten in het begin van deze eeuw zijn ontgraven. In 1810 is dit woonhuis gesloopt en werd het koetshuis, dat tegen het poortgebouw was aangebouwd, tot drie woningen omgebouwd. In 1858 is de woontoren gerenoveerd en is de ophaalbrug aan de noordzijde van de toren vervangen door een dam. Bij de renovatie van de toren werden onder meer vloeren en vensters vervangen en werd het dak gedekt met pannen. In de jaren 1873-74 is tegen de noordzijde van de toren een nieuwe woning aangebouwd en hierbij zijn de grachten geheel verdwenen. Het interieur van de toren werd bij deze verbouwing gewijzigd en er werden onder meer stucplafonds aangebracht. De vensters werden vergroot. In 1879 werd de toren opnieuw gerenoveerd en werd, evenals in 1858, nogal wat metselwerk aan de buitenzijde vervangen door een kleinere baksteen. Het dak werd vernieuwd en nu gedekt met leien in Rijndekking. De oorspronkelijke kanteling werd vervangen door kleinere kantelen op een spitsboogfries en met hardsteen afgewerkt. Onderdeel van deze renovatie was ook een ingrijpend herstel van de funderingen. In 1867-68 was de Kromme Rijn gekanaliseerd, waarna de rivierbodem twee meter lager was komen te liggen. De toren dreigde te verzakken door de verlaging van de grondwaterstand. Op een diepte van 1,40 meter werd een nieuwe zware fundering aangebracht. In 1887 is aan de noordzijde van de woning (ten behoeve van de symmetrie) een tweede toren gebouwd, eveneens gefundeerd op één meter dikke betonnen fundamenten.

Baubeschreibung:

Het totale terrein van Rhijnestein, inclusief de grachten, heeft een trapeziumvorm. Op basis van een grachtrestant nabij het poortgebouw kan worden geconcludeerd dat het terrein in oorsprong kleiner zal zijn geweest, waarbij de voorburcht het huis in een L-vorm omsloot. De buitenomtrek van hoofd- en voorburcht excl. de grachten is niet meer te geven door het thans ontbreken van grachten direct rond het huis. De toren heeft een buitenmaat van 8,50 x 8,50 m.
Rhijnestein is geen solitaire woontoren meer zoals in de Middeleeuwen. Links van de woontoren bevindt zich de 19de-eeuwse woonvleugel en daar links van de 19de-eeuwse toren om het gebouw weer een symmetrisch uiterlijk te geven. Het kasteelterrein is nog steeds bereikbaar via een poortgebouw, die in eerste aanleg mogelijk, net als de woontoren, dateert uit het begin van de veertiende eeuw.